Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5668

Datum uitspraak2005-10-20
Datum gepubliceerd2005-11-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/164 AKW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Recht op kinderbijslag. Is terecht geoordeeld dat op de peildatum de binding van betrokkene met Nederland niet dusdanig was dat hij op die datum al ingezetene was?


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 05/164 AKW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant is hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Leeuwarden op 2 december 2004 onder kenmerk 03/1406 tussen partijen gegeven uitspraak. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 september 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J. Kuipers-Mellema, advocaat te Leeuwarden. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door F. Aalders, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank. II. MOTIVERING Appellant is sedert 1973 woonachtig in Nederland en hij bezit de Nederlandse nationaliteit. In juli 2001 is hij met behoud van zijn WAO-uitkering naar Turkije vertrokken alwaar zijn echtgenote en zoon sedert eind april 2001 verbleven. Per 1 augustus 2001 is het gezin van appellant uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basis Administratie. Op 20 september 2002 is appellant teruggekeerd naar Nederland en heeft hij kinderbijslag aangevraagd. Bij besluit van 14 juli 2003 heeft gedaagde afwijzend beslist op de aanvraag van appellant om toekenning van kinderbijslag met ingang van het 4e kwartaal 2002. Dit besluit heeft gedaagde bij het bestreden besluit van 29 oktober 2003 gehandhaafd. Gedaagde heeft daartoe overwogen dat appellant niet als ingezetene kan worden aangemerkt en hij niet werkzaam is in Nederland, zodat hij niet verzekerd is voor de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: AKW). De rechtbank heeft het beroep tegen voornoemd besluit ongegrond verklaard. Partijen zijn in dit geding verdeeld over het antwoord op de vraag of appellant op de peildatum 1 oktober 2002 als verzekerde in de zin van de AKW kan worden aangemerkt. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AKW is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van de wet degene die a) ingezetene is; b) geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Niet in geschil is dat appellant op voormelde datum niet ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting was onderworpen. Ingevolge artikel 2 van de AKW is ingezetene degene die in Nederland woont. De vraag, waar appellant op de peildatum woonde, wordt voor de toepassing van de AKW, ingevolge artikel 3, eerste lid, van die wet naar de omstandigheden beantwoord. Naar vaste jurisprudentie van de Raad is daarbij in het bijzonder van belang in welke mate er sprake is van een sociale, economische en juridische binding van de betrokken persoon met Nederland. Aangenomen moet worden dat op het moment waarop gezien deze criteria het middelpunt van het maatschappelijk leven geacht kan worden in Nederland te zijn gelegen, de betrokken persoon woonplaats in Nederland heeft. In hoger beroep is namens appellant benadrukt dat hij op 20 september 2002 naar Nederland is teruggekeerd met de bedoeling zich wederom permanent met zijn gezin in Nederland te vestigen. Appellant hernieuwde zijn sociale contacten en ging op zoek naar een huurwoning, die hij uiteindelijk in augustus 2003 met zijn gezin kon betrekken. Tot die tijd huurde hij een kamer bij een kennis en was het ondoenlijk om zijn gezin over te laten komen. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat het aanvankelijk niet de bedoeling was om zich permanent in Turkije te vestigen, maar dat hij -mede ingegeven door medische redenen- wilde proeven aan een leven in Turkije om daarna definitief zijn keuze te bepalen. Toen bleek dat hij meer geworteld was in Nederland dan in Turkije is hij teruggekeerd naar Nederland. Appellant is van mening dat vanaf zijn terugkeer op 20 september 2002 de sedert 1973 opgebouwde sociale binding herleefde en dat het niet beschikken over zelfstandige woonruimte niet aan hem heeft gelegen, maar aan de markt voor huurwoningen in Nederland. Gelet op de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat op de peildatum de binding van appellant met Nederland niet dusdanig was dat hij op die datum al ingezetene was. Hoewel aan appellant kan worden toegegeven dat, nu hij de Nederlandse nationaliteit bezit, de juridische binding met Nederland voldoende sterk moet worden geacht, moet de Raad vaststellen dat de binding van appellant met Nederland in economische en sociaal opzicht onvoldoende was. Met betrekking tot de economische binding merkt de Raad op dat appellant tot augustus 2003 niet beschikte over zelfstandige woonruimte. Appellant heeft zich bij zijn vertrek uit Nederland uitlaten schrijven uit de Gemeentelijke Basis Administratie en zijn toenmalige huurwoning om financiële reden niet aangehouden. Dat de situatie op de woningmarkt in Nederland voor appellante van negatieve invloed is geweest bij zijn terugkeer kan gedaagde niet tegengeworpen worden. De sociale binding van appellant met Nederland acht de Raad onvoldoende omdat appellant sedert zijn terugkeer naar Nederland op 20 september 2002 tot het moment waarop hij over zelfstandige woonruimte beschikte en zijn gezin liet overkomen, voor het grootste deel van die periode verbleef bij zijn gezin in Turkije. Naar het oordeel van de Raad is de sociale binding eerst hersteld vanaf het moment dat appellant met zijn gezin definitief was teruggekeerd naar Nederland en hier het leven in al zijn facetten weer oppakte. Gelet op het vorenstaande concludeert de Raad dat gedaagde de economische en sociale omstandigheden in samenhang bezien, terecht en op goede gronden het bestreden besluit heeft genomen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Derhalve wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Rechtdoende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2005. (get.) B.J. van der Net. (get.) R.E. Lysen. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending be-roep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene. JK/12105